Samenwonen – weet hoe het zit
“Volgens de gemeente woon ik samen, maar ik heb helemaal geen relatie met die persoon.” Deze vraag horen rechtmatigheidsspecialisten vaak in het kader van het beoordelen van bijstands-, IOAW-, IOW- en IOAZ-aanvragen. De term ‘samenwonen’ zorgt voor het grootste misverstand tussen de burger en de gemeentelijke sociale diensten. Als een aanvrager met iemand samenwoont, kan een uitkering lager uitvallen. Soms heeft iemand helemaal geen recht meer op een uitkering. Maar gaan gemeentelijke sociale diensten hier niet te snel van uit? Wordt de burger hier geen recht mee ontnomen of rechtsongelijkheid gecreëerd?
Huishouding en hoofdverblijf
De burger denkt bij samenwonen aan het huis delen met een geliefde of partner. De sociale diensten hanteren ‘gezamenlijke huishouding’ en geven dit begrip een heel andere betekenis mee dan de burger vermoedt. Hun uitkering kan lager uitvallen of ze krijgen geen uitkering meer. De burger verwart vaak het woord samenwonen met gezamenlijke huishouding. Iemand voert een gezamenlijke huishouding als met een andere persoon het hoofdverblijf wordt gedeeld in dezelfde woning, men voor elkaar zorgt of allebei bijdraagt in de kosten van de huishouding. Als beide personen boodschappen doen of er een gezamenlijke bankrekening is, dan zijn dit aanwijzingen voor een gezamenlijke huishouding. Dit in tegenstelling tot de vraag of er sprake is van een (liefdes)relatie. Het grootste spanningsveld ontstaat bij de vraag wat het betekent om samen een hoofdverblijf te hebben. Er is sprake van een gezamenlijk hoofdverblijf als twee personen het grootste deel van de tijd samen in dezelfde woning verblijven. Dit kan ook als beiden een eigen (huur-)woning hebben. Het gaat er om waar en met wie het merendeel van de tijd wordt doorgebracht. Niet hoe de situatie er op papier uitziet. Feitelijke omstandigheden is wat telt.
Uitzonderingen
Veel gemeente gaan klakkeloos uit van een gezamenlijk hoofdverblijf en gezamenlijke huishouding. Natuurlijk kent iedere regel zijn uitzondering. Heeft de aanvrager een huurder in huis, of huurt deze een kamer bij iemand? Dan is er geen sprake van een ‘gezamenlijke huishouding’, mits de aanvrager dit met een huurcontract en bankafschriften kan aantonen. Ook als de aanvrager samenwoont met een ouder of met kinderen, is er géén sprake van een gezamenlijke huishouding. Woont de aanvrager samen met broer of zus? Dan kan het zijn dat u een gezamenlijke huishouding voert. Hiervan is mogelijk geen sprake als één van beiden dagelijks hulp in de verzorging nodig heeft. De burger die bij de gemeente aanklopt voor de aanvraag van een bijstand, IOAZ of IOAW kent zijn rechten nauwelijks en wordt vaak overdonderd door geldende regels. Steeds vaker hoor je dat bij gemeente de cliëntadviesraad aangeeft dat de burger beter geïnformeerd moet worden. Is het de taak van de gemeente om de burger te informeren over zijn rechten? Of moet de burger zich zelf in zijn rechten en plichten verdiepen?
De waarde van rechtmatigheidsspecialisten
De meeste fraudesignalen bij gemeentelijke sociale diensten hebben betrekking op het onterecht verstrekken van een uitkering wegens (niet gemelde) samenwoning. Als de burger het verschil tussen de begrippen samenwoning en gezamenlijke huishouding niet kent, mag je dan wel van fraude spreken? Of had de gemeente de burger beter moeten informeren? Deze vraag zal beide kanten van de balie van de sociale dienst bezighouden. Het is aan de rechtmatigheidsspecialisten van de sociale dienst om een middenweg te creëren tussen informatieverstrekking aan de burger en het opsporen van fraude namens de gemeente.